Paragraaf 1Inleiding, opdracht 2a Ben jij beleefd?

Hoe zijn jouw manieren? Ben je beleefd naar andere mensen? Sta je op voor een oudere man of vrouw in de bus? Dring je wel eens voor bij een hushalte? Wat zeg je als je ongevraagd wordt gebeld door een bedrijf dat je als klant wil? Scheld je wel eens tegen mensen?

Opdrachten

Vraag 1

Je zie in een overvolle bus. Er stapt een oude vrouw in de bus. Wat doe je?

a.Ik sta op en biedt de vrouw mijn plaats aan.

b.Ik sluit mijn ogen en doe alsof ik niet heb gezien.

c.Ik wacht even af. Wellicht dat iemand anders opstaat. Gebeurt er niets, dan bied ik de oude vrouw mijn plaats.

Vraag 2

Net als je lekker zit te chillen met je vrienden, word je door een mevrouw gebeld. Ze heeft het verkeerde nummer ingetoetst. Hoe reageer je?

a.Je zegt: “Dat is niet zo handig. Succes ermee”. En je drukt het nummer weg.

b.Je zegt: “U heeft het verkeerde nummer gebeld. Dat kan ieder mens overkomen. Ik wens u een fijne dag toe”.

c.Je drukt het nummer direct weg. Je verbreekt de verbinding.

Vraag 3

Bij McDonalds bestel je een Milkshake. De bediende geeft aan dat die op zijn. Hij wijst je op andere mogelijkheden om te bestellen. Hoe reageer je?

a.Je wordt boos en vertrekt direct. “Wat een zaak zeg!”

b.Je zegt dat je daarvan opkijkt. Milkshakes staan wél op de kaart. Je wacht de reactie van de bediende af.

c.Je zegt dat je het jammer vindt omdat de milkshakes van McDonalds de lekkerste in de stad zijn. Je bestelt iets anders.

Vraag 4

Je zit in de trein met je vrienden(innen). Ineens begint iemand tegenover je (iemand die je niet kent) tegen je te praten. Wat doe je?

a.Ik ga het gesprek aan met die meneer of mevrouw.

b.Ik zeg een keer iets terug en pak dan mijn smartphone. Ik zeg tegen die meneer of mevrouw: “Ik moeten even contacten met mijn vader”.

c.Ik reageer niet en negeer die meneer of mevrouw. Ik praat gewoon verder met mijn vrienden(innen).

Vraag 5

Je zit in de bus en je bent moe. Je hebt veel gewandeld vandaag en ook nog gesport. Je legt je voeten op een andere stoel in de bus. Dan komt er een reiziger binnen die graag op die stoel zit. Wat doe je?

a.Ik wijs naar een andere plek en zeg: “Daar is ook plaats”.

b.Ik trek mijn benen terug en veeg de stoel schoon. Je gebaart naar diegene die net binnen is gekomen dat hij of zij kan gaan zitten op die stoel.

c.Je aarzelt en dan zuchtend en steunend haal je je voeten van de stoel.